1 tt

tt = vul tegenwoordige tijd in
vt = vul verleden tijd in
vd = vul het voltooid deelwoord in
bv = vul het bijvoeglijk naamwoord in

Vul in de gaten het volledige antwoord in.
Je kunt niet spieken bij de oefeningen.


1) IK (rijden) altijd erg voorzichtig in de stad.
2) (Rijden) jij wel eens door rood licht?
3) (Rijden) je moeder nog steeds zo roekeloos?
4) Nee hoor, mijn moeder (passen) gewoon haar snelheid aan.
5) Mijn vader (fietsen) naar zijn werk.
6) Hij (parkeren) zijn auto in de garage.
7) Hij (houden) zich altijd aan de maximumsnelheid.