terug
Index
volg oef
Plein16ww4
vul de tegenwoordige tijd in
invullen
Vul de tegenwoordige tij in
koken
tegenwoordige tijd----------verleden tijd
ik
...........................ik kookte v
jij
..........................jij kookte v
hij/zij
....................hij/zij kookte v
wij
.......................wij kookten v
jullie
....................jullie kookten v
zij
.......................zij kookten v
ik heb gekookt v
leren
ik
............................ik leerde v
jij
...........................jij leerde v
hij/zij
......................hij/zij leerde v
wij
.........................wij leerden v
jullie
......................jullie leerden v
zij
.........................zij leerden v
ik heb geleerd v
lopen
ik
..........................ik liep v
jij
.........................jij liep v
hij/zij
...................hij/zij liep v
wij
......................wij liepen v
jullie
...................jullie liepen v
zij
......................zij liepen v
ik heb gelopen v
ruiken
ik
..........................ik rook v
jij
.........................jij rook v
hij/zij
....................hij/zij rook v
wij
.....................wij roken v
jullie
..................jullie roken v
zij
.....................zij roken v
ik heb geroken v
heten
ik
.........................ik heette v
jij
.........................jij heette v
hij/zij
....................hij/zij heette v
wij
......................wij heetten v
jullie
...................jullie heetten v
zij
......................zij heetten v
ik heb geheten v
openen
ik
........................ik opende v
jij
.......................jij opende v
hij/zij
.................hij/zij opende v
wij
..................wij openden v
jullie
...............jullie openden v
zij
..................zij openden v
ik heb geopend v
praten
ik
.......................ik praatte v
jij
.......................jij praatte v
hij/zij
..................hij/zij praatte v
wij
....................wij praatten v
jullie
.................jullie praatten v
zij
....................zij praatten v
ik heb gepraat v
zijn
ik
..........................ik was v
jij
.........................jij was v
hij/zij
.......................hij/zij was v
wij
........................wij waren v
jullie
.....................jullie waren v
zij
........................zij waren v
ik ben geweest v
zien
ik
...........................ik zag v
jij
..........................jij zag v
hij/zij
....................hij/zij zag v
wij
.......................wij zagen v
jullie
....................jullie zagen v
zij
.......................zij zagen v
nakijken
OK
terug
Index
volg oef