Boomthema1 oef6 tegenwoordige tijd

vul de tegenwoordige tijd in

invullen
(gaan) Hoe het me je? Goed, dank je.
(zijn) Ik verkouden.
(zijn) Dat vervelend.
(helpen) Kun je me met het huiswerk?
(wonen) Waar jullie? In Utrecht.
(kunnen) je me helpen? Ja, natuurlijk.
(luisteren) Wij naar de dialoog.
(komen) Waar je vandaan?
Ik uit Nederland.
(hebben) Simon een afspraak met de docent.