thema8Aww

vul de tegenwoordige tijd in, verleden tijd en het voltooid deelwoord.

invullen
schijnen
ik ........................................... ik v
jij ...........................................jij v
hij ..........................................hij v
zij ............................................zij v
wij .......................................wij v
jullie ....................................jullie v
zij .......................................zij v
Ik heb geschenen v

regenen
Het de hele dag...............................Het de hele dag v
Het heeft de hele dag geregend v

waaien
Het de hele dag................................Het de hele dag v
De dakpannen van het dak af...........De dakpannen van het dak af v

stormen
Ik de kamer binnen ...........................ik de kamer binnen v
Jij de kamer binnen .........................jij de kamer binnen v
Hij de kamer binnen ........................hij de kamer binnen v
Zij de kamer binnen .........................zij de kamer binnen v
Het al de gehele dag ........................het de kamer binnen v
Wij de kamer binnen ......................wij de kamer binnen v
Jullie naar buiten ...........................jullie de kamer binnen v
Wij ook naar buiten .......................wij de kamer binnen v
Ik ben de kamer binnen v

schaatsen
Ik op het ijs ..................................ik gisteren op het ijs v
Jij op het ijs ................................jij gisteren op het ijs v
Hij de toertocht ...........................hij gisteren de toertocht v
Wij op het meer .......................wij gisteren op het meer v
Jullie op het meer .....................jullie gisteren op het meer v
Zij alleen in de winter ................zij vroeger alleen in de winter v
Ik heb alleen in de winter v

glijden
Ik op de glijbaan ...............................ik op de glijbaan v
Jij op de glijbaan ..............................jij op de glijbaan v
hij met zijn slee naar beneden ...........hij met zijn slee naar beneden v
Zij ook naar beneden ........................zij ook naar beneden v
Wij over het ijs ..............................wij over het ijs v
Jullie straks naar beneden ..............jullie daarnet naar beneden v
Zij dan ook mee naar beneden.........zij dan ook mee naar beneden v
Ik ben naar beneden .

vriezen
Ik bijna dood van de kou ........................ik bijna dood van de kou v
Jij straks ook dood van de kou .............jij daarnet ook dood van de kou v
Hij de groenten in ................................hij de groenten in v
Zij de bessen in ..................................zij de bessen in v
Wij bijna aan het ijs vast ...................wij bijna aan het ijs vast v
Jullie ook bijna vast aan de brug ........jullie ook bijna vast aan de brug v
Zij niet vast met deze kou ..................zij niet vast met deze kou v
Ik ben bijna v

dooien
Het inmiddels 5 graden ........................het gisteren 5 graden v

stijgen
Ik met 3 plaatsen ................................ik met 3 plaatsen v
jij met 4 plaatsen ...............................jij met 4 plaatsen v
hij met 2 plaatsen ..............................hij met 2 plaatsen v
Het water met 10 cm .........................het water met 10 cm v
Wij naar de eerste plaats ................wij naar de eerste plaats v
Jullie mee ......................................jullie mee v
Zij ook flink omhoog ........................zij ook flink omhoog v
Ik ben 10 meter v

dalen
Ik 1 meter naar beneden ......................... ik 1 meter naar beneden v
Jij ook een meter naar beneden ..............jij ook een meter naar beneden v
Hij mee ................................................hij mee v
Zij niet mee in de grot ...........................zij niet mee in de grot v
Het water in de rivier .............................het water in de rivier v
Wij met het gemiddelde .......................wij met het gemiddelde v
Jullie ook ............................................jullie ook v
Zij naar beneden .................................zij naar beneden v
Ik ben naar beneden v

vallen
Ik op de grond ........................................ik op de grond v
Jij op de gond .......................................jij op de grond v
Hij op de grond .....................................hij op de grond v
Zij op haar arm .....................................zij op haar arm v
wij uit het raam .................................wij uit het raam v
Jullie straks uit de boom ....................jullie daarstraks uit de boom v
zij allemaal op de grond .....................zij allemaal op de grond v
Ik ben op de grond v

hebben
Ik hem gevonden ..................................ik hem gevonden v
Jij veel geld ........................................jij veel geld v
Hij een mooie fiets ..............................hij een mooie fiets v
Zij mijn ring .......................................zij mijn ring v
Wij een mooie school ....................wij een mooie school v
Jullie morgen geen les ...................jullie gisteren geen les v
Zij morgen ook vrij ..........................wij morgen ook vrij v
Ik heb gisteren vrij v

zijn
Ik morgen niet op school ..................................................ik gisteren niet op school v
Jij er morgen ook niet ......................................................jij er gisteren ook niet v
Hij ziek ..............................................................................hij ziek v
Zij nog niet gekomen ...........................................................zij nog niet gekomen v
Wij morgen niet vrij ...........................................................wij morgen niet vrij v
Jullie allemaal te laat ........................................................jullie allemaal te laat v
Zij vandaag door de regen niet naar school gekomen ...........zij vandaag door de regen niet naar school gekomen v
Ik gisteren door de regen niet naar school v