voornaamwoorden 2

Kies het juiste antwoord

invullen
Kies uit: jullie, ons, haar, jou, mij, zijn, jouw, hen, jouw, hun, onze, hem, u, uw, mij, mijn


Ik heb een hond.................Het is hond..................................De hond is van .
Jij/Je hebt een hond...........Het is hond.................................De hond is van .
U heeft een hond................Het is hond......................................De hond van van .
Hij heeft een hond..............Het is hond..................................De hond is van .
Zij/Ze heeft een hond...........Het is hond..............................De hond is van .
Wij/We hebben een hond....Het is hond..............................De hond is van .
Wij/We hebben een boek....Het is boek.................................Het boek is van .
Jullie hebben een hond...... Het is hond .............................De hond is van .
Zij/Ze hebben een hond.......Het is hond................................De hond is van .