vul het juiste werkwoord in

Vul het juiste werkwoord in.
Maak goede zinnen in de laatste oefening.

vragen of verstaan

1. Meneer u mij iets aan mij te geven.
2. Mevrouw: Ja meneer ik iets aan u.
3. Meneer: Ik u niet mevrouw. Mijn oren doen het niet zo goed.
4. Mevrouw: U mij niet meneer?
5. Meneer: Ik u niet mevrouw. Dat klopt.
6. Mevrouw: Dan stel ik de vraag nog een keer meneer.
7. Meneer: u maar mevrouw.
8. Meneer: Dan ik u dit keer wel. Mijn oren doen het weer.
9. Mevrouw: Goed meneer. Ik u om een beker melk.
10. Meneer: Ik u mevrouw. Hier is uw beker melk. Alstublieft.
11. Mevrouw: Fijn meneer! Ik om een beker melk. En u geeft mij een beker melk. Dank u wel meneer.
12. Meneer: Alstublieft mevrouw. Nu ik iets aan u.
13. Mevrouw: Ja, ik u meneer. Wat is de vraag?
14. Meneer: Ik u: Mag ik mijn beker melk terug?
15. Mevrouw: Ik u. Ik doe de melk uit mijn mond weer in de beker en u krijft uw beker melk weer terug. Alstublieft.
16. Meneer: Dank u wel mevrouw. Nu heeft mijn poes ook weer te drinken. Hoort u mijn poes? Zij vraagt met miauw, miauw. Zij zegt in poezentaal: dank u wel
voor de melk.
17.De leerlingen of ze naar huis mogen.


snappen

1. Leerling: ik uw vraag niet, mevrouw.
2. Docent: Jij mijn vraag niet?
3. Docent: jouw buurman de vraag wel?
4. Leerling: Mijn buurman de vraag ook niet.
5. Docent: Ik mijn vraag ook niet.
6. Wij allemaal de vraag niet!




weten

1. Ik iets dat dat jij niet weet.
2. Wat jij dat ik niet weet?
3. Wat ik en wat jij niet weet dat vertel ik niet.
4. Weten de buren wat jij en wat ik niet weet?
5. De buren wat jij niet en wat ik wel weet.
6. Wat zij?
7. Zij iets.
8. Jullie ook iets.
9. Wij iets.
10. En jij nog niet wat ik .




Zinnen maken.
Zet de zin in de goede volgorde. Denk aan de hoofdletter en de punt en vraagteken.

1. mijn huiswerk-heb-vergeten-ik.
1. Ik (denk aan de punt)
2 ?-jij-vergeten-jouw huiswerk-heb.
2 Heb (denk aan het vraagteken)
3. zij-nooit-vergeet-haar huiswerk.
3. Zij
4. naar-ik-het-toilet-mag-?
4. (denk aan de hoofdletter)
5. langzamer-spreken-u-kunt-?
5. Kunt .
6. u-kunt-nog-het-?-keer-zeggen-een
6. Kunt
7. vraag-ik-heb-geen.
7.
8. cavia-mijn-lust-mijn-graag-huiswerk.
8. Mijn cavia lust mijn huiswerk graag. (denk aan de punt)