Oefening 19

Zet de woordjes op de goede plaats


Zet de woordjes op de goede plaats


apotheek - bed - beter - beterschap - blijven - belt - honger - koud -
moet - pijn - slapen - wakker - ziek - zorgt


Het is zeven uur 's ochtends. Michiel wordt . Hij voelt
zich niet goed. Hij is . Hij heeft het warm en tegelijk. En hij heeft
in zijn hoofd.
Hij kan niet werken vandaag. Hij wil de hele dag in bed .
Michiel belt zijn baas. Zijn baas wenst hem .
Michiel ook de dokter. De dokter zegt:
'U moet veel en veel drinken.' Michiel
medicijnen nemen. De buurvrouw van
Michiel haalt de medicijnen bij de .
De buurvrouw een beetje voor Michiel.
Ze kookt eten voor hem. Maar hij heeft helemaal geen .
Michiel blijft drie dagen in . Dan is hij weer .